De Gokyo kloof
Tijdens de rustdag in Namche bazaar maken we een wandeling naar het Mount Everest View hotel. Rustdag is tijdens een wandelreis ook maar iets betrekkelijks. De voornaamste reden dat we een dagje in Namche blijven, is een extra acclimatisatie dag. Het wennen aan de hoogte. Te snel stijgen betekent een verhoogde kans op acute hoogteziekte. Als je te snel stijgt, krijg je direct last van de bekende symptomen. Hoofdpijn, slecht slapen, vermoeidheid en verminderde eetlust. Het lichaam heeft het dan te druk met de ijle lucht dat het een aantal functies als minder belangrijk gaat beschouwen. Het maag darm stelsel gaat op slot en daarmee verdwijnt je eetlust en je lichaam vertikt het om energie te leveren en daar is de vermoeidheid mee verklaart. Het Mount Everest View Hotel lijkt voor Japanners gebouwd te zijn. Het is in tegenstelling tot onze lodges gewoon luxe. Gebouwd met echte stenen en een heuse hotel lobby. Het ziet er gewoon uit als een deftig hotel zoals er zoveel zijn op deze wereld. Niets bijzonders eigenlijk maar dit hotel ligt in Nepal en daar is wc-papier al een vorm van luxe. Een echt hotel is dan nogal een vreemde eend in de bijt. We doen even een kopje thee op het terras. Ook daar blijkt de invloed van de Japanners. Er is een kaart in het Japans en de dienstdoende Nepalese ober spreekt ook nog een woordje Japans. Konishiwa. De prijzen van de thee vallen mee, dit in tegenstelling tot een hotel overnachting. Die is goed voor 100 dollar de man. Behalve het terras met een prachtig uitzicht op de Everest schijnt er ook een oxygen bar in het hotel te zitten. Veel Jappen die hier komen zijn te snel naar hoogte gestegen en worden ziek. Vakantiedagen in Japan worden in minuten uitgedrukt en als je niet binnen een week terug op kantoor bent, is je bureau ingepikt. Even naar Nepal vliegen, snel door naar Lukla, wandelen naar Namche, snel door naar het Everest hotel, ziek worden en naar de oxygen bar en dan als de wiedeweerga weer naar huis om maandag op kantoor te zijn. Ook leuk, zo’n speed vakantie.
De Everest is trouwens niet echt mooi. Vanaf dit view point is het niet de hoogste berg. De Nupste die in realiteit lager is zorgt voor wat optisch bedrog door vanaf hier hoger te lijken. Behalve de Everest kunnen we vanaf hier ook de Ama Damblam zien liggen. Een berg die net geen 7000 meter haalt. Eigenlijk een kleine jongen tussen het overig geweld van 8000-ders. Toch is de Ama Damblam met kop en schouders de mooiste berg van alles wat er hier aan witte bergpieken te zien is. Mijn kamergenoot Richard beweert zelfs dat de Ama Damblam de mooiste berg ter wereld is. Kijk, over smaak valt te twisten, over hoogte niet. De Everest is gewoon de hoogste ter wereld. Punt uit. En of de Ama Damblam nu echt de mooiste is, daar valt over te twisten. Onmiskenbaar is hij zeker en hij laat zich ook veel lastiger beklimmen dan de Everest. En mooier dan de Everest is hij ook. Zelfs daar kun je niet over twisten. De Everest ligt geheel in links in het panaroma, de Ama Damblam rechts. In een oogopslag zie ik de hoogste en mooiste berg van de hele wereld. ’s Middags gaan we koffie drinken en brownies eten bij Illy’s coffee; terug naar de Westerse wereld.
Ziek zwak en moe
Vanaf Namche lopen we naar grotere hoogte. Eerst naar Tengboche (3810 m) en later door naar Dole (4100 m). Ik krijg last van een beginnende keel ontsteking en dat soort dingen kan ik hier missen als kiespijn. Lopen op hoogte vergt meer van een lichaam dan je in eerste instantie zou denken. Maar het lichaam moet aan van alles tegelijkertijd wennen. De omgeving is anders, de keuken bevat weinig groente en fruit is al helemaal spaarloos. Daarnaast wandelen we 4 tot 6 uur per dag en tussendoor mag het lichaam nog wennen aan de ijler wordende lucht. Iedereen binnen de groep wordt wel een keer geraakt door een of ander ronddwalend virus. Een keelontsteking, verkoudheidje, vermoeidheidsverschijnsel of een keer aan de racekak. Op de dag van Tengboche gaat het alles behalve goed met mij. De keelontsteking zet gelukkig niet door maar blijft steken bij een onschuldig verkoudheidje. Ik kom wel doodop aan in Dole. Mijn pols maakt overuren. Op de laatste klim naar Dole, zit ik even uit te hijgen en water te drinken. Als Wybe, onze Nederlandse gids langskomt, vertel ik hem dat het maar goed is dat het hier zo mooi is. Hoe zo dat, vraagt hij. Nou, anders was er vandaag echt geen bal aan geweest. Ik hou niet zo van wandelen en vandaag al helemaal niet. Het duurt nog een paar dagen dat ik van dit virusje af ben. ’s Middags probeer ik in de hut te slapen maar mijn pols staat nog steeds boven de 100 en ik kan daarom de slaap niet vatten. De volgende ochtend meet ik een pols van 84 waar 60 meer normaal zou zijn geweest. Pas 3 dagen later staat mijn ochtendpols op een normale waarde.
De route naar Gokyo gaat langzaam. Vanwege de acclimatisatie regels kunnen we maar langzaam stijgen. We mogen maar zo’n 300 tot 400 meter per dag stijgen in slaapplek. We lopen zodoende in een half dagje naar Machermo (4450 m) en in nog een half dagje naar Gokyo (4790 m). Mijn lichaam krijgt in ieder geval de tijd om wat bij te komen en als we de Gokyo Ri (5360 m) oplopen ben ik bijna hersteld.
Gokyo Ri, 5360 m
De Gokyo Ri gaat het hoogtepunt vormen van deze reis. Door het dichtzitten van Lukla en de aanpassing van het programma zullen we niet de Kala Patar opgaan. Deze bergpiek telt 5550 meter hoog en zou als fysiek hoogtepunt gelden van deze reis. Nu moeten we het doen met een iets lagere piek maar nog steeds goed voor 5360 meter hoog. Voor minder dan 5000 had ik het niet gedaan. Het uitzicht vanaf de Gokyo Ri is groots. Er is een perfect uitzicht op de Everest die vanaf dat punt ook echt de hoogste bergpiek is en het uitzicht op de Ngozumba gletsjer is indrukwekkend. Ik hoef hem alleen nog maar even te beklimmen. En dat met een conditie die nog lang niet de oude is. De weg naar de top vanaf het dorpje Gokyo is een kort en vooral absurd steil pad de berg op. Het is een soort trap van 600 meter naar boven toe. Naarmate ik dichter bij de top kom, gaat het steeds moeizamer. De laatste 100 meter stijgen gaat het moeizaamst. Ik loop tergend langzaam en dan nog loop ik te hijgen als een rennend paard. Om de 30 passen moet ik weer even rust nemen om normaal te kunnen gaan ademen. Na 10 seconden is de ademhaling weer normaal en kan ik weer verder. De hoeveelheid zuurstof die we hier tot onze beschikking hebben is de helft van wat we gewend zijn op zeeniveau. Een keer inademen op zeeniveau betekent twee keer inademen op de Gokyo Ri. De druk is gedaald tot onder de 500 mbar terwijl we normaal 1013 gewend zijn. Ik sta te twijfelen of ik de top nog halen. Dat elke volgende stap een nieuw hoogterecord betekent en dat daarmee de weg naar de top een aaneenschakeling is van hoogterecords is, kan me nu even niet inspireren. Domweg het feit dat ik thuis niet hoef te vertellen dat ik afgehaakt ben, is reden om door te lopen. Hijghijghijg, hijghijghijg, hijghijghijg, hijghijghijg, hijghijghijg. En dan ben ik er. Vijfduizend driehonderd en zestig meter boven zeeniveau. Dat is 17 keer de Eiffeltoren en bijna 3 keer de mont Ventoux. Ik heb te voet een berg beklommen van meer dan 5000 meter hoogte; en dat voor een fietser. Boven op de top doe ik de standaard toeristen dingen. Foto’s maken van de bergen om heen en een paar foto’s met mezelf op de voorgrond om aan het nageslacht te bewijzen dat ik er was. Nog wat oh’s en ah’s slaken en dan weer naar beneden klauteren.
De volgend dag lopen we weer terug het dal in. Degene die gisteren middag de Gokyo Ri niet hebben gedaan, doen hem deze ochtend alsnog. De rest van de groep is een beetje wandelen en foto’s maken in de omgeving. Ik blijf op het terras zitten om het fort te bewaken. Ik houd toch niet van wandelen en de accu van mijn camera is leeg, dus foto’s maken zit er ook niet in. Ik ben in het hooggebergte omdat ik hooggebergte nu eenmaal heel erg mooi vind. Niet omdat ik zo gek ben op wandelen. En de bergen kun je ook aanschouwen vanaf het terras. Net zo gemakkelijk. ’s Middags lopen we terug naar Machermo. In de schaduw is het -1 graden. Toch heb ik het niet koud. De nieuwe Sherpa kleding is lekker warm.
Weg met Jappanners
Zo langzaam als we zijn gestegen, zo snel lopen we weer terug het dal in. Het lichaam moet wennen aan grotere hoogte. Maar het hoeft niet te wennen aan het dalen. We lopen vanaf Machermo in een dag naar Namche en vanuit Namche in een dag naar Lukla. Op de heenweg deden we over ditzelfde traject nog 6 dagen. Het stuk tussen Namche en Lukla kenmerkt zich als de Everest highway. Was het heerlijk rustig in de Gokyo kloof, hier zitten we weer in het massatoerisme. En ik stel bij deze voor om alle bejaarde Japanners af te schaffen. Niet de noeste arbeiders die even snel de Everest doen maar de grote club bejaarde treuzelaars die alle tijd in de wereld heeft. Gewoon uit te roeien van deze aardkloot. Ze lopen alleen maar alles en iedereen in de weg. En ze zijn nog spuuglelijk ook. Ze zien eruit alsof E.T. terug op aarde is. Ze trekken zich er ook niets van aan; ze kijken alleen bête en schaapachtig weg. Ze trekken zich sowieso nergens iets van aan. Ze lopen in een tergend traag suf tempo over het pad. Zelfs een kudde ezels is sneller. En ze gaan net als de ezels niet aan de kant. Ik zie in Lukla een lading Jappen worden afgeleverd in een kist van Yeti airlines. Ze stappen uit en gaan foto’s maken. Ze worden dringend en nauwelijks vriendelijk gemaand door een lokale soldaat om door te lopen. Dat doen ze ook maar 2 stappen later zijn ze het alweer vergeten en stoppen opnieuw om een foto te maken.
Eenmaal in Lukla hebben we geluk. We hadden pech met het weer in het eerste deel van de reis maar daarna hebben we alleen maar schitterend weer gehad met heel veel blauwe luchten en de mooiste vergezichten. De laatste 2 dagen is het weer bewolkt en als ik ’s ochtends in Lukla naar buiten kijk, dan vrees ik het ergste. Het ziet er bewolkt uit en het zou mij niet verbazen als ze de luchthaven zouden dichtgooien. Dat gebeurt echter niet en rond de klok van negen vertrekken we in een Twinotter van de korte airstrip in Lukla. Met 15 man proppen we ons op hele kleine stoeltjes met onze tassen op schoot. Er zit zelfs een stewardess aan boord die ons onderweg snoepjes uit deelt. Zij ziet er spik en span uit. Mooi mantelpakje, lang zwart haar, rode lippen en gelakte nagels. Wij zitten allemaal in wandelkleren die een uur stinken in de wind. Niemand heeft nog schone kleren kunnen vinden in zijn tas.
Toch fietsen
De laatste anderhalve dag van de reis is er ruimte om Kathmandu te bekijken. Onze gids heeft een rondrit door de stad georganiseerd langs de toeristische high-lights. Hindoestaanse tempels, boeddhistische tempels, musea en de lijkverbranding. Ik ben een cultuurbarbaar en sla dit tripje wijselijk over. Ik ga tijdens zo’n uitje toch maar zitten mokken en daar wordt verder ook niemand wijzer van. In onze toeristische wijk ga ik eerst maar eens langs de barbier om een baard van 3 weken te laten weg scheren. Ik krijg er een massage bij plus een cursus chiropraxie voor beginners. Van de laatste 2 had de barbier echt geen kaas gegeten. Masseren is echt wat anders dan zomaar lukraak in spieren knijpen en her en der wat botjes laten kraken is eerder gevaarlijk dan nuttig. Hij had misschien gehoopt op een fooi door deze extra inspanning maar van mij had hij het achterwege mogen laten. Na deze lokale marteling ga ik op zoek naar een toko die een mij een fiets wil verhuren. Er zit genoeg zaakjes hier die allerlei outdoor activiteiten aanbieden. Ik huur voor de volgende dag een gids plus een ATB. Met de gids zal ik een dagje ten noorden van Kathmandu een rondje gaan fietsen.
De wegen blijken soms verhard en meestal onverhard. Stel je van het verharde wegdek overigens niet te veel voor. Dat is ooit 20 jaar geleden aangelegd en sindsdien nooit meer onderhouden. Zwaar vracht verkeer, moesson regens grote temperatuursverschillen zorgen ervoor dat de weg vol kuilen en scheuren zit. Ik ontdek wederom dat ik geen held ben op buts buts wegen. Ik zal nooit maar dan ook nooit vrijwillig mee gaan doen aan Parijs-Roubaix. Ik laat de gids lekker voor me uit rijden en kijk een beetje om heen. Ik ben hier nu de enige toerist. Ik kijk naar iedereen en iedereen kijkt naar mij. Ik ben een fietsende attractie. Er is eigenlijk ook niets te zien dat enige culturele waarde heeft. Het zijn de dorpjes buiten Kathmandu waar mensen het gewone Nepalese leven leiden. Zo zie ik Nepal zoals het er in het dagelijkse leven uitziet. Dat laat zich vooral omschrijven door de woorden lelijk, armoedig en vuil. Nagenoeg alles gebeurt hier nog met handwerk; er worden zelden machines gebruikt. Zagen doe je met een handzaag, niet met een decoupeerzaag. Wassen doe je met de hand, niet met een machine. Bij de dorpskraan doe je de was, je wast de vaat en daarna was je jezelf. De elektriciteitskabels lopen allemaal boven de weg. Het is een complete chaos van zwarte draden die zich van huis naar huis slingeren. Dat hier 12 keer per dag de stroom uitvalt, zal niemand verwonderen. De wegen zijn stoffig en het huisraad wat nog in gebruik is, hadden wij al lang naar de sloop gebracht. Ik zie een man op een oranje Specialized fiets die een honderdtal ritsen over zijn stuur heeft hangen. Achterop nog een grote jutezak met inhoud. Wat doet die man hier? De lokale ritsen verkoper? Een vrachtje afleveren bij de kleermaker?
Op een van de steile klimmetjes naar een dorpje toe, probeer ik even de gids uit. Op goed steil verharde wegen ben ik wat meer in mijn element. Ik zet aan en ga harder rijden en haal mijn gids in. Eens kijken of hij kan volgen. Niet dus, hij haakt af. Als hij boven staat, zeg ik nog dat het een best steile klim is. Hij stelt voor om thee te gaan drinken. Op de terugweg heb ik het drukke verkeer van Kathmandu aan den lijve ondervonden. Ze kennen hier een paar verkeersregels. Ze rijden links en aan die regel houdt iedereen zich. Enkele uitzonderingen daargelaten, natuurlijk. Iedereen heeft hier voorrang en ook aan die regel houdt iedereen zich. Geen uitzonderringen deze keer. Ik ben blij dat ik de gids kan bijhouden. Gewoon met doodsverachting jezelf tussen een busje en een brommer in wringen en maar hopen dat alles goed gaat. De meest onmogelijke inhaal actie worden hier ingezet. En ook gewoon doorgezet al kun je al op voorhand zien dat anderen voor je moeten gaan remmen of uitwijken. Na een half uurtje Kathmandu hectiek zijn terug in Thamel. Ik stap af en zeg tegen de gids: “I cycled through Kathmandu and live to tell it”. Hij snapte de grap niet.
zondag 11 december 2011
donderdag 8 december 2011
Wandelen in Nepal
Eerst maar eens Vliegen
Alles gaat op de automatische piloot; inchecken, paspoort controle, kop koffie drinken, hangen en wachten. Voor alles is een eerste keer; voor vliegen, sex en spreken in het openbaar. De eerste keer is spannend. Later denk je er niet meer over na. De eerste keer dat ik vloog was met mijn ouders naar Kreta. Ik was 17; toen we terugvlogen inmiddels 18. Je moet ergens je 18de verjaardag vieren. De derde vlucht was in Ierland, daarna ben ik ergens de tel kwijt geraakt. Wat me vandaag opviel is dat alle dingen die iemand doet als hij/zij voor de eerste keer vliegt, ik niet meer doe. Ik kijk de veiligheid instructie video niet; ik lees ook de folder niet door. Ik kijk het aanbiedingen krantje niet in en ik controleer niet 7 keer mijn ticket. Ik stap de kist in en ga de krant lezen. Ik geloof het uitzicht op een vleugel inmiddels wel. Niet zo’n spannend nieuws eigenlijk maar wel een mooie gedachten kronkel.
Na hoeveel keer en na hoeveel tijd gaat het spannende van een eerste keer af? Mensen die voor het eerst Ajax in de Arena zien spelen, wijzen de hoekvlag aan. Ze benoemen het feit dat de dug-out laag is en dat de stoeltjes in het stadion allemaal een andere kleur hebben. Dingen die je allemaal al wist maar dan voor het eerst in het echt ziet. De tweede keer doe je dat niet. En zouden er ook dingen zijn die altijd spannend blijven? Een kind baren ook al heb je er al vier? Iemand moeten ontslaan of vertellen dat hij kanker heeft? Ik vind een sollicitatie gesprek nog altijd spannend en ik slaap ook altijd hopeloos slecht voor een cyclo. Zou dat ooit nog eens overgaan?
De reis naar Kathmandu gaat in drie stappen. Eerst naar Frankfurt, dan naar Doha en dan naar Kathmandu. Het eerste stukje met Lufthansa, de rest van de reis met Qatar Airways. Pas rond half twaalf ’s nachts vliegen we weg uit Frankfurt. Na een uur in de lucht te hangen, gaan ze het avondeten uit serveren. Ik pas. Eten om 1 uur ’s nachts vind ik geen optie. Ik doe mijn ogen dicht en probeer de slaap te vatten. 7 uur later en rond half 9 lokale tijd staan we aan de grond in Doha. Voordat we zijn geland, hebben ze ook nog ontbijt geserveerd. Ook dat heb ik laten schieten. Ik heb eigen bammetjes bij me die ik later wel op de luchthaven gaat opeten. Doha international airport ziet er weinig glamorous uit. Ook vanuit de lucht ziet Doha er wat troosteloos uit. Er is veel laagbouw met wit pleisterwerk. Het straalt geen rijkdom uit, ook geen vrolijkheid. Alles heeft een zandkleur, of wit, of smoezelig wit. Het is moeilijk voor te stellen dat in dit woestijn staatje in 2022 de wereldkampioenschappen voetbal zullen gaan plaatsvinden. Van sommige keuzes kun je zeggen dat ze niet louter op argumenten zijn gebaseerd. Maar dat er ook er een partij is geweest die heeft betaald om de keuze zijn kant op te krijgen. Voor de keuze van Qatar als gastheer voor het wereldkampioenschap geldt deze redenatie echter niet. Er was namelijk geen enkel zinnig argument naar voren te brengen waarom Qatar gastheer zou kunnen zijn. Het klimaat is totaal ongeschikt voor voetbal, er zijn geen stadia en er groeit geen gras. Qatar als voetbal land is hetzelfde als Antartica en beach volleyball. Het gastheerschap is gekocht met idioot veel geld. Olie geld want dat hebben ze hier genoeg. Blatter heeft zich laten fêteren en iets gedaan waar hij heel goed in is. Domme besluiten nemen.
Nog even doorvliegen naar Kathmandu. Weer 5 uur in zo’n hobbelkist en dan nog een visum aanvragen. Dat duurt een uur en kost 32 euro. Het zou natuurlijk sneller kunnen maar bureaucratie viert hier hoogtij en minimaal drie mannen moeten zich ermee bemoeien voordat ik een stempel in mijn paspoort heb. Bagage ophalen en de rest van de groep er bij zoeken. Zij hadden allemaal in Nederland een visum aangevraagd en 60 euro betaald. Zij hebben niet in de rij hoeven staan maar wel op mij moeten wachten. TIP: vraag altijd pas in Nepal een visum aan. Het is goedkoper en wachten moet je toch wel. Er is namelijk altijd iemand in de groep die voor de rij gaat en dan mogen alle anderen ook wachten. In het busje naar het hotel krijg ik een bloemen ketting van Afrikaantjes om mijn nek gehangen. Ook lekker handig. Dan zien iedereen direct dat ik een toerist ben die net van de luchthaven afkomt.
De eerste indrukken van Kathmandu.
Er zit een kleine man op zijn hurken op een op grote betonvloer. Hij slaat zonder zichtbaar resultaat met een hamer op de betonvloer. Het geluid galmt tegen de muren. Er recht tegenover zit een koffietent waar ze Europese koffie schenken en waar wifi beschikbaar is. In het verkeer wordt veel en vaak geclaxonneerd. De straten zijn gevuld met auto’s, motoren en voetgangers. De straat is verhard maar zit vol gaten en kuilen. Motorrijders rijden allemaal met helm, meestal ook met de kinband vast. De bijrijders dragen steevast geen helm. Iemand vervoert een rol tapijt van 2 meter breed dwars op zijn scooter. Oversteken als voetganger op een drukke weg is moeilijk. Wachten op een gaatje heeft geen nut; het is te druk. Gewoon oversteken dus en proberen overig verkeer te ontwijken. Er zit maar een veiligheidskenmerk in het verkeersbeeld. Het is zo druk dat hardrijden onmogelijk is. Er lopen 2 koeien op straat. De voorste magere koe loopt harder dan de tweede dikke koe waarvan een voorhoef beschadigd is. De magere koe wacht op zijn dikke maatje; ze horen bij elkaar. Ik zie geen begeleider maar je kan zien dat ze ergens naar op weg zijn.
Alles, nou ja, bijna alles is hier oud en vuil. Spullen die zo oud en versleten zijn dat ze bij ons nog niet in de kringloopwinkel te zien zijn, worden hier nog gebruikt. Afval licht op straat; de vuilnisbelt is de kant van de weg. Ook de vuilverbranding gebeurt aan de wegkant. Er ligt een dooie kat op straat. Zijn aangezicht is weg en een deel van zijn hersenpan ligt ernaast. Bij de tempels zijn veel bedelaars. Slechts weinige Nepalezen zijn netjes gekleed maar het kan wel. Ik zie ook enkele Nepali met schone kleren, gewassen haren en nette schoenen. De meesten hebben vieze kleren, stoffige schoenen en een ongewassen kop.
Kathmandu is vies. Er zijn open riolen en het stinkt
De reis
Wat de bedoeling ooit was van deze reis wordt al op dag 1 door de war gegooid. De geplande reis was een vlucht vanaf Kathmandu naar Lukla en dan een tocht door de Gokyo kloof, vervolgens de Cho La pas over en via de Everest kloof terug naar Lukla. Dit jaar zit het vliegverkeer op Lukla echter tegen. Al eerder dit jaar is Lukla 7 dagen dicht geweest vanwege hardnekkige mist. Er is geen weg naar Lukla toe; er is slechts een luchtbrug en de airstrip in Lukla geldt als een van de gevaarlijkste in de wereld. De strip is extreem kort en loopt licht bergop. Die helling is nodig om een kist genoeg af te remmen bij landen en vaart mee te geven bij een start. Er kan maar een landingspoging worden gedaan door een piloot. Een doorstart maken is onmogelijk. Er kan niet genoeg vaart worden gemaakt om de berg achter de strip te ontwijken. Als het ook maar een beetje slecht weer is, gooien ze baan dicht. Die pech trof ons dus ook. We zouden zondag vliegen maar we zijn niet eens naar Kathmandu airport gereden. Een beetje hangen en wachten rondom het hotel was ons deel. Maandag zou misschien beter zijn maar ook die dag was het mistig. De vooruitzichten voor dinsdag, woensdag en donderdag waren nog hopelozer. Heel misschien zou er vrijdag een weersverbetering doorzetten. Dit zou betekenen dat we pas zaterdag of zondag weg zouden kunnen. En dan moesten we nog een kist zien te regelen. Want ook voor die dagen waren er natuurlijk al vluchten gepland.
Tijd voor een change of plans dus. Dit is een wandelreis, dan maar wandelen naar Lukla. Dinsdag middag hebben een bus geregeld en een 8-tal dragers geregeld. De dragers die voor ons klaar stonden in Lukla gaan maar even de deeltijd WW in. De 3 gidsen die in Luka klaar stonden, komen ons tegemoet lopen en de eerste dagen moeten we het doen met een tijdelijk gids. Op een grote aftands oranje bus worden om half drie lokale tijd 15 tassen op het dak vastgebonden. Halverwege de chaotische rit in Kathmandu stappen onze dragers de bus in. Er volgt nu een dodemansrit met een chauffeur die denkt dat hij Michael Schumacher is over een krakkemikkige hobbelige asfalt weg. Acht uur later staan we in Jiri. Om 11 uur worden 14 tassen van het dak gehaald. Een tas ontbreekt en laat dat nu net de mijne zijn.
###!!!!$$%!@#!!!!@!!!######^^*****!!! GRRRRRRRRRRRRRRR!!!!!!!
Ergens tijdens de reis waar we 3 erg trage vrachtwagens via de berm hebben ingehaald is waarschijnlijk een stuk Nepalees tuig uit de boom komen vallen en heeft een tas weten te ontfutselen. Ik wens hem veel ongemak toe in mijn maat kleren. Zie je het al voor je? Een Nepalees opdondertje gekleed in een veel te lange broek en een donsjack in maat XL.
De hoeveelheid pech manifesteert zich overduidelijk in het begin van de reis. Op stom wonderbaarlijke wijze heb ik wel de beschikking over mijn eigen slaapzak ik bij een andere deelnemers in de tas had gedaan. Eerst maar even iets eten en daarna gaan slapen. Tijdens de noodle soep zit ik te bedenken wat ik allemaal kwijt ben. Warme kleren, thermisch ondergoed, laptap, hoogtemeter, Nepalees geld, ….. scheerapparaat, …. 12 keer ondergoed, … accu oplader. Ik moet stoppen met denken en gewoon gaan slapen. Morgen maar eens gaan shoppen in Jiri.
Jiri
Jiri blijkt een gehucht van drie keer niets. In Thamel, de toeristische wijk in Kathmandu, wemelde het van de outdoor boetiekjes. Allemaal stop goedkoop en allemaal nep. Alles is voorzien van een merkje van the North Face, Mammut of een ander bekend Westers merk. Een donsjack kost hier 45 euro terwijl je daar in Nederland makkelijk 250 euro voor moet neertellen. De kleding is niet te vergelijken natuurlijk met het echte spul qua kwaliteit maar ik zou er een moord voor hebben gedaan als er toch minimaal een van dit soort winkels in Jiri had gezeten. In Jiri zitten paar winkels maar veel wijzer word je daar niet van. Ik heb onder andere nieuw ondergoed nodig. Vorig stond ik in Venezuela nieuw ondergoed te kopen omdat mijn tas met de verkeerde vlucht was meegegaan. Toen had ik lachende niet-helpende Venezolaanse schones als hulp. Nu sta ik een volgestouwd magazijn ondergoed te passen. Ik heb een hekel aan te wijd zittend ondergoed. Dan mezelf maar even te kijk zetten. Ik koop nog wat T-shirts, sokken, shampoo en een handdoek. De overige zaken kan ik lenen bij de rest van de groep.
En nu gaan we wandelen. Ik heb nu wel genoeg pech gehad.
Jiri – Namche in 8 dagen:
Er loopt een ambulande voor me. Er ligt een vrouw op een provisorisch brancard dat wordt gedragen door jonge mannen. Ze dragen goedkope gympen; ik loop op goede bergschoenen en draag slechts een lichtgewicht rugzak. Wat ik nog aan schamele bagage over heb, heb ik afgegeven aan de dragers. De ambulance loopt harder dan ik over een rotsig bergpad naar beneden. Dit is niet te begrijpen. Ik denk dat ik eerder de relativiteitswetten van Einstein ga inzien dan dat ik ga begrijpen waarom een Nepalese menselijk ambulance sneller kan bergwandelen dan ik.
Halverwege de route zit een pas van 3600 meter hoog. De klim naar de pas gaat langzaam. De voorste gids loopt niet rap door en ik blijf netjes achter hem. Dat blijkt niet slim. Ik krijg het zo niet warm en de zon schijnt vandaag niet. Boven op de pas vriest het. En mijn warme kleren ben ik kwijt. De lunch is vlak voor de top en de lodge is slecht verwarmd. Ik zit te kleumen en een beetje te mopperen op het suffe tempo van de gids. Dan blijken er ineens nog 3 ongebruikte fleece truien te zijn. Daar had ik beter eerder naar kunnen vragen. Ik trek een extra fleece aan en ik ben nu als een mummy gekleed. Een t-shirt, 1 blouse, 1 dunne trui en 2 dikke fleece truien. Plus een muts en handschoenen. Pas 3 uur later begin ik het weer een beetje warm te krijgen. Halverwege de klim naar de pas verbeter ik mijn hoogterecord. Dat stond op 3208 meter hoog, gelijk aan de pain du sucre in de Franse Queyras. Ergens halverwege de klim overstijg ik deze hoogte. En de stap daarna weer. En de stap daarna is weer hoger. De weg naar de top is een lange aaneenschakeling van hoogterecords.
De hutten op dit traject zijn primitief. Sommige zeggen dat ze charme hebben. De charme van authenticiteit en dat ze dicht bij de bevolking zitten. Aan primitieve omstandigheden wordt wel vaker het woord charme gekoppeld. Maar primitief is ook gewoon primitief en vooral armoedig. Alle deurposten zijn zo laag dat ik altijd moet bukken. De elektriciteit valt regelmatig en soms ook langdurig uit. Er is geen warme douce, geen warm water en soms zelfs helemaal geen water. De verwarming ontbreekt en buiten is het nul graden. De bedden zijn lomphard en de matrassen zijn flinterdun. De muren zijn van hout. Accu’s van camera’s en telefoons kunnen niet worden opgeladen. Het water is niet drinkbaar en zelfs voor tanden poetsen heb je mineraal water nodig. Dekens ontbreken in een lodge en een warme slaapzak is een must. Op de wc is geen wc-papier en doorspoelen moet met een emmer. Nepalezen zelf gebruiken geen wc-papier; de toerist zoekt het maar uit hoe die zijn achterste hygiënisch schoon krijgt. Kranen zitten los en alle deuren klemmen. Wat nou charme? Gewoon armoedig.
Daarentegen is wel gezellig in een hut. We maken overal grappen over en doen een muziek quiz op de reserve accu van een i-pod. Ik leer andere mensen toepen en hoe je moet bluffen. We eten de lokale appeltaart. Dat is geen culinair hoogstandje maar het vult onze magen wel.
Er zijn grofweg 3 manieren bagage naar boven te dragen. Ezels, yaks en menselijke dragers. Elke 3 groepen hebben zo hun voor- en nadelen. Ezels zijn moeilijk vooruit te porren en kunnen niet in het hogere gedeelte wandelen. Yaks kunnen meer bagage dragen dan een ezel. Ze lopen alleen in de hogere valleien. Tegen laagland kunnen ze niet goed. Zowel ezels als yaks hebben geen besef van het extra volume op hun rug en ze schuren vaak hun bagage kapot aan de bergwand. Ik zie een ezelkaravaan jerrycans kerosine de berg op zeulen. Dat is tegen de ontbossing. Om de ezels lopend te houden gooit de karavaan drijver soms een steen naar de voorste ezel. Met een steen zie ik hem een keer een jerrycan kerosine lek gooien. Hij ondernam geen actie om zijn fout te herstellen. Dan maar een blik minder. De derde veel gezien vorm van drager is de mens. Deze heeft eigenlijk alleen maar voordelen. Ze kunnen grote en zware ladingen aan. Tot 100 kg is geen probleem voor de sherpa’s. De kleine mannetjes lopen met speels gemak omhoog. Ze hebben er zelfs lol in. Ze beschadigen de lading ook niet. Uiteraard is deze vorm van dragen duurder van yaks inzetten en echt oud worden mesnelijke dragers ook niet. Het hele gebied hier is niet bereikbaar per auto of vrachtwagen. Alles wat we hier zien is ooit omhoog gedragen. Alle huizen die hier staan zijn ooit in onderdelen de berg op gezeuld. En het gebied is echt gewoon bewoond. Elk half uur kom ik wel weer een paar huizen tegen.
Na Lukla verandert het pad drastisch. Alles lijkt ineens totaal anders. Het pad is veel drukker en meer toeristisch. Het pad van Lukla kenmerkt zich door een lokale bevolking die toerisme zag als een bijverdienste. Ze kwamen rond van de landbouw en verdienden soms iets bij aan een passerende toerist. Op het pad van Lukla naar Namche is toerisme inkomstenbron nummer een. Er zijn veel lodges, restaurants en winkeltjes. Ik zie een poolcafe met een heuse pool tafel. Daarnaast zit de reggae bar met een happy hour tussen 6 en 8. Het pad is ook bredere en schoner. Er ligt minder zwerfvuil op het pad dat bevolkt wordt door Jappaners en Amerikanen. Alles lodges zijn ook groter en luxer dan de lodges die ik tot nog toe heb gezien.
Vlak na Lukla zit een controlepost. We passeren aan een agent die onze trekkingspermits wil zien. De nummer van de permits worden overgeschreven in een groot schrift. Wat zou die man toch al kind verkeerd hebben gedaan omdat hij nu als strafwerk de hele dag permits van verveelde toeristen moet overschrijven? Wat gaat die man zeggen als hij ’s avonds bij zijn vrouw aanschuift voor een bord dahl baat? Ik heb vandaan 327 nummer overschreven; dat zijn er 17 meer dan gisteren. Leuk leventje, hoor.
Na 8 dagen wandelen, komen dan eindelijk aan in Namce bazaar, de shopping city in de Khumbu vallei. Eindelijk kan ik fatsoenlijke kleren gaan kopen. Geen katoenen T-shirts meer, geen Dockers broek meer en eindelijk een warm jack scoren. Er zitten weer veel outdoor winkeltjes met nep North Face kleren maar die laat ik links liggen. Ik ga winkelen bij de Sherpa shop. Dat is een winkel van het Nepalese outdour merk Sherpa. Ze hanteren daar Europese prijzen en ook Europese kwaliteit. Ik koop een therm onderbroek, een fleece broek, een wandelbroek, een cool-max shirt, een fleece trui, een warm jack en een paar handschoenen. Ik mag voor bijna 400 euro betalen. Met PIN. Giraal betalen op 3400 meter hoogte in Nepal; lange leve de techniek. En ook lang leve de nieuwe warme kleren. Ik voel me weer een beetje meer mens.
Alles gaat op de automatische piloot; inchecken, paspoort controle, kop koffie drinken, hangen en wachten. Voor alles is een eerste keer; voor vliegen, sex en spreken in het openbaar. De eerste keer is spannend. Later denk je er niet meer over na. De eerste keer dat ik vloog was met mijn ouders naar Kreta. Ik was 17; toen we terugvlogen inmiddels 18. Je moet ergens je 18de verjaardag vieren. De derde vlucht was in Ierland, daarna ben ik ergens de tel kwijt geraakt. Wat me vandaag opviel is dat alle dingen die iemand doet als hij/zij voor de eerste keer vliegt, ik niet meer doe. Ik kijk de veiligheid instructie video niet; ik lees ook de folder niet door. Ik kijk het aanbiedingen krantje niet in en ik controleer niet 7 keer mijn ticket. Ik stap de kist in en ga de krant lezen. Ik geloof het uitzicht op een vleugel inmiddels wel. Niet zo’n spannend nieuws eigenlijk maar wel een mooie gedachten kronkel.
Na hoeveel keer en na hoeveel tijd gaat het spannende van een eerste keer af? Mensen die voor het eerst Ajax in de Arena zien spelen, wijzen de hoekvlag aan. Ze benoemen het feit dat de dug-out laag is en dat de stoeltjes in het stadion allemaal een andere kleur hebben. Dingen die je allemaal al wist maar dan voor het eerst in het echt ziet. De tweede keer doe je dat niet. En zouden er ook dingen zijn die altijd spannend blijven? Een kind baren ook al heb je er al vier? Iemand moeten ontslaan of vertellen dat hij kanker heeft? Ik vind een sollicitatie gesprek nog altijd spannend en ik slaap ook altijd hopeloos slecht voor een cyclo. Zou dat ooit nog eens overgaan?
De reis naar Kathmandu gaat in drie stappen. Eerst naar Frankfurt, dan naar Doha en dan naar Kathmandu. Het eerste stukje met Lufthansa, de rest van de reis met Qatar Airways. Pas rond half twaalf ’s nachts vliegen we weg uit Frankfurt. Na een uur in de lucht te hangen, gaan ze het avondeten uit serveren. Ik pas. Eten om 1 uur ’s nachts vind ik geen optie. Ik doe mijn ogen dicht en probeer de slaap te vatten. 7 uur later en rond half 9 lokale tijd staan we aan de grond in Doha. Voordat we zijn geland, hebben ze ook nog ontbijt geserveerd. Ook dat heb ik laten schieten. Ik heb eigen bammetjes bij me die ik later wel op de luchthaven gaat opeten. Doha international airport ziet er weinig glamorous uit. Ook vanuit de lucht ziet Doha er wat troosteloos uit. Er is veel laagbouw met wit pleisterwerk. Het straalt geen rijkdom uit, ook geen vrolijkheid. Alles heeft een zandkleur, of wit, of smoezelig wit. Het is moeilijk voor te stellen dat in dit woestijn staatje in 2022 de wereldkampioenschappen voetbal zullen gaan plaatsvinden. Van sommige keuzes kun je zeggen dat ze niet louter op argumenten zijn gebaseerd. Maar dat er ook er een partij is geweest die heeft betaald om de keuze zijn kant op te krijgen. Voor de keuze van Qatar als gastheer voor het wereldkampioenschap geldt deze redenatie echter niet. Er was namelijk geen enkel zinnig argument naar voren te brengen waarom Qatar gastheer zou kunnen zijn. Het klimaat is totaal ongeschikt voor voetbal, er zijn geen stadia en er groeit geen gras. Qatar als voetbal land is hetzelfde als Antartica en beach volleyball. Het gastheerschap is gekocht met idioot veel geld. Olie geld want dat hebben ze hier genoeg. Blatter heeft zich laten fêteren en iets gedaan waar hij heel goed in is. Domme besluiten nemen.
Nog even doorvliegen naar Kathmandu. Weer 5 uur in zo’n hobbelkist en dan nog een visum aanvragen. Dat duurt een uur en kost 32 euro. Het zou natuurlijk sneller kunnen maar bureaucratie viert hier hoogtij en minimaal drie mannen moeten zich ermee bemoeien voordat ik een stempel in mijn paspoort heb. Bagage ophalen en de rest van de groep er bij zoeken. Zij hadden allemaal in Nederland een visum aangevraagd en 60 euro betaald. Zij hebben niet in de rij hoeven staan maar wel op mij moeten wachten. TIP: vraag altijd pas in Nepal een visum aan. Het is goedkoper en wachten moet je toch wel. Er is namelijk altijd iemand in de groep die voor de rij gaat en dan mogen alle anderen ook wachten. In het busje naar het hotel krijg ik een bloemen ketting van Afrikaantjes om mijn nek gehangen. Ook lekker handig. Dan zien iedereen direct dat ik een toerist ben die net van de luchthaven afkomt.
De eerste indrukken van Kathmandu.
Er zit een kleine man op zijn hurken op een op grote betonvloer. Hij slaat zonder zichtbaar resultaat met een hamer op de betonvloer. Het geluid galmt tegen de muren. Er recht tegenover zit een koffietent waar ze Europese koffie schenken en waar wifi beschikbaar is. In het verkeer wordt veel en vaak geclaxonneerd. De straten zijn gevuld met auto’s, motoren en voetgangers. De straat is verhard maar zit vol gaten en kuilen. Motorrijders rijden allemaal met helm, meestal ook met de kinband vast. De bijrijders dragen steevast geen helm. Iemand vervoert een rol tapijt van 2 meter breed dwars op zijn scooter. Oversteken als voetganger op een drukke weg is moeilijk. Wachten op een gaatje heeft geen nut; het is te druk. Gewoon oversteken dus en proberen overig verkeer te ontwijken. Er zit maar een veiligheidskenmerk in het verkeersbeeld. Het is zo druk dat hardrijden onmogelijk is. Er lopen 2 koeien op straat. De voorste magere koe loopt harder dan de tweede dikke koe waarvan een voorhoef beschadigd is. De magere koe wacht op zijn dikke maatje; ze horen bij elkaar. Ik zie geen begeleider maar je kan zien dat ze ergens naar op weg zijn.
Alles, nou ja, bijna alles is hier oud en vuil. Spullen die zo oud en versleten zijn dat ze bij ons nog niet in de kringloopwinkel te zien zijn, worden hier nog gebruikt. Afval licht op straat; de vuilnisbelt is de kant van de weg. Ook de vuilverbranding gebeurt aan de wegkant. Er ligt een dooie kat op straat. Zijn aangezicht is weg en een deel van zijn hersenpan ligt ernaast. Bij de tempels zijn veel bedelaars. Slechts weinige Nepalezen zijn netjes gekleed maar het kan wel. Ik zie ook enkele Nepali met schone kleren, gewassen haren en nette schoenen. De meesten hebben vieze kleren, stoffige schoenen en een ongewassen kop.
Kathmandu is vies. Er zijn open riolen en het stinkt
De reis
Wat de bedoeling ooit was van deze reis wordt al op dag 1 door de war gegooid. De geplande reis was een vlucht vanaf Kathmandu naar Lukla en dan een tocht door de Gokyo kloof, vervolgens de Cho La pas over en via de Everest kloof terug naar Lukla. Dit jaar zit het vliegverkeer op Lukla echter tegen. Al eerder dit jaar is Lukla 7 dagen dicht geweest vanwege hardnekkige mist. Er is geen weg naar Lukla toe; er is slechts een luchtbrug en de airstrip in Lukla geldt als een van de gevaarlijkste in de wereld. De strip is extreem kort en loopt licht bergop. Die helling is nodig om een kist genoeg af te remmen bij landen en vaart mee te geven bij een start. Er kan maar een landingspoging worden gedaan door een piloot. Een doorstart maken is onmogelijk. Er kan niet genoeg vaart worden gemaakt om de berg achter de strip te ontwijken. Als het ook maar een beetje slecht weer is, gooien ze baan dicht. Die pech trof ons dus ook. We zouden zondag vliegen maar we zijn niet eens naar Kathmandu airport gereden. Een beetje hangen en wachten rondom het hotel was ons deel. Maandag zou misschien beter zijn maar ook die dag was het mistig. De vooruitzichten voor dinsdag, woensdag en donderdag waren nog hopelozer. Heel misschien zou er vrijdag een weersverbetering doorzetten. Dit zou betekenen dat we pas zaterdag of zondag weg zouden kunnen. En dan moesten we nog een kist zien te regelen. Want ook voor die dagen waren er natuurlijk al vluchten gepland.
Tijd voor een change of plans dus. Dit is een wandelreis, dan maar wandelen naar Lukla. Dinsdag middag hebben een bus geregeld en een 8-tal dragers geregeld. De dragers die voor ons klaar stonden in Lukla gaan maar even de deeltijd WW in. De 3 gidsen die in Luka klaar stonden, komen ons tegemoet lopen en de eerste dagen moeten we het doen met een tijdelijk gids. Op een grote aftands oranje bus worden om half drie lokale tijd 15 tassen op het dak vastgebonden. Halverwege de chaotische rit in Kathmandu stappen onze dragers de bus in. Er volgt nu een dodemansrit met een chauffeur die denkt dat hij Michael Schumacher is over een krakkemikkige hobbelige asfalt weg. Acht uur later staan we in Jiri. Om 11 uur worden 14 tassen van het dak gehaald. Een tas ontbreekt en laat dat nu net de mijne zijn.
###!!!!$$%!@#!!!!@!!!######^^*****!!! GRRRRRRRRRRRRRRR!!!!!!!
Ergens tijdens de reis waar we 3 erg trage vrachtwagens via de berm hebben ingehaald is waarschijnlijk een stuk Nepalees tuig uit de boom komen vallen en heeft een tas weten te ontfutselen. Ik wens hem veel ongemak toe in mijn maat kleren. Zie je het al voor je? Een Nepalees opdondertje gekleed in een veel te lange broek en een donsjack in maat XL.
De hoeveelheid pech manifesteert zich overduidelijk in het begin van de reis. Op stom wonderbaarlijke wijze heb ik wel de beschikking over mijn eigen slaapzak ik bij een andere deelnemers in de tas had gedaan. Eerst maar even iets eten en daarna gaan slapen. Tijdens de noodle soep zit ik te bedenken wat ik allemaal kwijt ben. Warme kleren, thermisch ondergoed, laptap, hoogtemeter, Nepalees geld, ….. scheerapparaat, …. 12 keer ondergoed, … accu oplader. Ik moet stoppen met denken en gewoon gaan slapen. Morgen maar eens gaan shoppen in Jiri.
Jiri
Jiri blijkt een gehucht van drie keer niets. In Thamel, de toeristische wijk in Kathmandu, wemelde het van de outdoor boetiekjes. Allemaal stop goedkoop en allemaal nep. Alles is voorzien van een merkje van the North Face, Mammut of een ander bekend Westers merk. Een donsjack kost hier 45 euro terwijl je daar in Nederland makkelijk 250 euro voor moet neertellen. De kleding is niet te vergelijken natuurlijk met het echte spul qua kwaliteit maar ik zou er een moord voor hebben gedaan als er toch minimaal een van dit soort winkels in Jiri had gezeten. In Jiri zitten paar winkels maar veel wijzer word je daar niet van. Ik heb onder andere nieuw ondergoed nodig. Vorig stond ik in Venezuela nieuw ondergoed te kopen omdat mijn tas met de verkeerde vlucht was meegegaan. Toen had ik lachende niet-helpende Venezolaanse schones als hulp. Nu sta ik een volgestouwd magazijn ondergoed te passen. Ik heb een hekel aan te wijd zittend ondergoed. Dan mezelf maar even te kijk zetten. Ik koop nog wat T-shirts, sokken, shampoo en een handdoek. De overige zaken kan ik lenen bij de rest van de groep.
En nu gaan we wandelen. Ik heb nu wel genoeg pech gehad.
Jiri – Namche in 8 dagen:
Er loopt een ambulande voor me. Er ligt een vrouw op een provisorisch brancard dat wordt gedragen door jonge mannen. Ze dragen goedkope gympen; ik loop op goede bergschoenen en draag slechts een lichtgewicht rugzak. Wat ik nog aan schamele bagage over heb, heb ik afgegeven aan de dragers. De ambulance loopt harder dan ik over een rotsig bergpad naar beneden. Dit is niet te begrijpen. Ik denk dat ik eerder de relativiteitswetten van Einstein ga inzien dan dat ik ga begrijpen waarom een Nepalese menselijk ambulance sneller kan bergwandelen dan ik.
Halverwege de route zit een pas van 3600 meter hoog. De klim naar de pas gaat langzaam. De voorste gids loopt niet rap door en ik blijf netjes achter hem. Dat blijkt niet slim. Ik krijg het zo niet warm en de zon schijnt vandaag niet. Boven op de pas vriest het. En mijn warme kleren ben ik kwijt. De lunch is vlak voor de top en de lodge is slecht verwarmd. Ik zit te kleumen en een beetje te mopperen op het suffe tempo van de gids. Dan blijken er ineens nog 3 ongebruikte fleece truien te zijn. Daar had ik beter eerder naar kunnen vragen. Ik trek een extra fleece aan en ik ben nu als een mummy gekleed. Een t-shirt, 1 blouse, 1 dunne trui en 2 dikke fleece truien. Plus een muts en handschoenen. Pas 3 uur later begin ik het weer een beetje warm te krijgen. Halverwege de klim naar de pas verbeter ik mijn hoogterecord. Dat stond op 3208 meter hoog, gelijk aan de pain du sucre in de Franse Queyras. Ergens halverwege de klim overstijg ik deze hoogte. En de stap daarna weer. En de stap daarna is weer hoger. De weg naar de top is een lange aaneenschakeling van hoogterecords.
De hutten op dit traject zijn primitief. Sommige zeggen dat ze charme hebben. De charme van authenticiteit en dat ze dicht bij de bevolking zitten. Aan primitieve omstandigheden wordt wel vaker het woord charme gekoppeld. Maar primitief is ook gewoon primitief en vooral armoedig. Alle deurposten zijn zo laag dat ik altijd moet bukken. De elektriciteit valt regelmatig en soms ook langdurig uit. Er is geen warme douce, geen warm water en soms zelfs helemaal geen water. De verwarming ontbreekt en buiten is het nul graden. De bedden zijn lomphard en de matrassen zijn flinterdun. De muren zijn van hout. Accu’s van camera’s en telefoons kunnen niet worden opgeladen. Het water is niet drinkbaar en zelfs voor tanden poetsen heb je mineraal water nodig. Dekens ontbreken in een lodge en een warme slaapzak is een must. Op de wc is geen wc-papier en doorspoelen moet met een emmer. Nepalezen zelf gebruiken geen wc-papier; de toerist zoekt het maar uit hoe die zijn achterste hygiënisch schoon krijgt. Kranen zitten los en alle deuren klemmen. Wat nou charme? Gewoon armoedig.
Daarentegen is wel gezellig in een hut. We maken overal grappen over en doen een muziek quiz op de reserve accu van een i-pod. Ik leer andere mensen toepen en hoe je moet bluffen. We eten de lokale appeltaart. Dat is geen culinair hoogstandje maar het vult onze magen wel.
Er zijn grofweg 3 manieren bagage naar boven te dragen. Ezels, yaks en menselijke dragers. Elke 3 groepen hebben zo hun voor- en nadelen. Ezels zijn moeilijk vooruit te porren en kunnen niet in het hogere gedeelte wandelen. Yaks kunnen meer bagage dragen dan een ezel. Ze lopen alleen in de hogere valleien. Tegen laagland kunnen ze niet goed. Zowel ezels als yaks hebben geen besef van het extra volume op hun rug en ze schuren vaak hun bagage kapot aan de bergwand. Ik zie een ezelkaravaan jerrycans kerosine de berg op zeulen. Dat is tegen de ontbossing. Om de ezels lopend te houden gooit de karavaan drijver soms een steen naar de voorste ezel. Met een steen zie ik hem een keer een jerrycan kerosine lek gooien. Hij ondernam geen actie om zijn fout te herstellen. Dan maar een blik minder. De derde veel gezien vorm van drager is de mens. Deze heeft eigenlijk alleen maar voordelen. Ze kunnen grote en zware ladingen aan. Tot 100 kg is geen probleem voor de sherpa’s. De kleine mannetjes lopen met speels gemak omhoog. Ze hebben er zelfs lol in. Ze beschadigen de lading ook niet. Uiteraard is deze vorm van dragen duurder van yaks inzetten en echt oud worden mesnelijke dragers ook niet. Het hele gebied hier is niet bereikbaar per auto of vrachtwagen. Alles wat we hier zien is ooit omhoog gedragen. Alle huizen die hier staan zijn ooit in onderdelen de berg op gezeuld. En het gebied is echt gewoon bewoond. Elk half uur kom ik wel weer een paar huizen tegen.
Na Lukla verandert het pad drastisch. Alles lijkt ineens totaal anders. Het pad is veel drukker en meer toeristisch. Het pad van Lukla kenmerkt zich door een lokale bevolking die toerisme zag als een bijverdienste. Ze kwamen rond van de landbouw en verdienden soms iets bij aan een passerende toerist. Op het pad van Lukla naar Namche is toerisme inkomstenbron nummer een. Er zijn veel lodges, restaurants en winkeltjes. Ik zie een poolcafe met een heuse pool tafel. Daarnaast zit de reggae bar met een happy hour tussen 6 en 8. Het pad is ook bredere en schoner. Er ligt minder zwerfvuil op het pad dat bevolkt wordt door Jappaners en Amerikanen. Alles lodges zijn ook groter en luxer dan de lodges die ik tot nog toe heb gezien.
Vlak na Lukla zit een controlepost. We passeren aan een agent die onze trekkingspermits wil zien. De nummer van de permits worden overgeschreven in een groot schrift. Wat zou die man toch al kind verkeerd hebben gedaan omdat hij nu als strafwerk de hele dag permits van verveelde toeristen moet overschrijven? Wat gaat die man zeggen als hij ’s avonds bij zijn vrouw aanschuift voor een bord dahl baat? Ik heb vandaan 327 nummer overschreven; dat zijn er 17 meer dan gisteren. Leuk leventje, hoor.
Na 8 dagen wandelen, komen dan eindelijk aan in Namce bazaar, de shopping city in de Khumbu vallei. Eindelijk kan ik fatsoenlijke kleren gaan kopen. Geen katoenen T-shirts meer, geen Dockers broek meer en eindelijk een warm jack scoren. Er zitten weer veel outdoor winkeltjes met nep North Face kleren maar die laat ik links liggen. Ik ga winkelen bij de Sherpa shop. Dat is een winkel van het Nepalese outdour merk Sherpa. Ze hanteren daar Europese prijzen en ook Europese kwaliteit. Ik koop een therm onderbroek, een fleece broek, een wandelbroek, een cool-max shirt, een fleece trui, een warm jack en een paar handschoenen. Ik mag voor bijna 400 euro betalen. Met PIN. Giraal betalen op 3400 meter hoogte in Nepal; lange leve de techniek. En ook lang leve de nieuwe warme kleren. Ik voel me weer een beetje meer mens.